Ik ben Jeroen Simons, geboren op 2 september 1955 in Voorschoten. Ik ben opgegroeid in een gezin van 10 kinderen als jongste In mijn jeugd ben ik in Terheijden terecht gekomen. Na mijn lagere school periode ben ik opgeleid tot timmerman maar ben nooit timmerman geworden.. Wel ben ik veertig jaar werkzaam geweest als brandweerman. Ik ben altijd blijven leren en heb bij de brandweer allerlei takken van sport beoefend zoals meldkamer, organisatie, opleiden om mensen beter te maken in hun vak en brandonderzoek.
De liefde voor de brandweer begon al in mijn jeugd, tegenover de school stond de brandweerkazerne, ik vond dat spannend en wilde dat van dichterbij zien. Na een paar maanden in de bouw gewerkt te hebben ben ik gaan werken bij Hoecht, een chemisch bedrijf bij de Moerlakenbrug. Daar ben ik in opleiding gegaan voor procestechniek. Ik ben ook tevens lid geworden van de bedrijfsbrandweer en ook daarvoor ben ik opleidingen gaan volgen. De bedrijfsbrandweer in de jaren zeventig was heel anders dan nu. Ieder groot bedrijf had zijn eigen brandweer, tegenwoordig is dat allemaal BHV. Ik heb daar een mooie tijd gehad, er waren wedstrijden en bijeenkomsten. De bedrijfsbrandweer assisteerde brandweer Breda als die overbelast waren. Was er een pyromaan actief dan hadden zij het hartstikke druk en wij deden restdekkingen in de Hoge Vucht. Vervolgens heb ik de overstap gemaakt naar de beroepsbrandweer en ben terecht gekomen op de meldkamer van de gemeente Breda en omliggende gemeentes. Eerst heb ik daar als centralist gewerkt, daarna als leidinggevende. Breda had een lokale meldkamer. Toen werd besloten dat het regionaal moest worden. Bij de plaatselijke meldkamers wist men veel van hun eigen omgeving. Op het moment dat plaatselijke meldkamers samengevoegd werden, zijn de centralisten afhankelijk geworden van goede communicatiesystemen. Lokale bekendheid vervaagd. Ik kreeg een melding "brand op de weg naar Wouw". "Welke straat is dat?". "Nou de weg naar Wouw". Vijf minuten duurde dat gesprek. Naderhand bleek dat de weg naar Wouw de straatnaam was. Dan heb je toch al een vertraging opgelopen. Bij het Land van Heusden en Altena ligt een klein gehuchtje Rijswijk. Hoe vaak wij brandmeldingen kregen van Rijswijk bij Den Haag en zij die van ons. Dat was toch vaak een zoekplaatje. Mensen uit het dorp zeggen vaak de gemeentenaam er niet bij. De brandweer weet wel waar ik woon.. Tegenwoordig heb je uitgebreide informatiesystemen, dat was toen niet zo. Ooit werd ik gebeld door iemand met de melding "mijn conifeer staat in brand". Dit gebeurde vanaf een vaste aansluiting. Voor ik het adres kon vragen werd de hoorn ernaast gelegd, ik hoorde iemand wegrennen en terug komen met de melding "nu staan er twee in brand". Weer probeerde ik het adres te achterhalen, weer was hij weg. Bij de zevende conifeer hadden we het adres en kon ik de brandweer sturen. Uiteindelijk is heel de tuin afgebrand.
De strijd tussen de plaatselijke brandweren in die tijd was toen nog groot. Bij het Land van Heusden en Altena heb je een geloofsgrens tussen Hank en Dussen. Hank heeft een brandweer en Dussen heeft een brandweer. Middennacht kreeg ik een melding rieten dak in brand, dat kun je met een korps niet af. ik heb gevraagd of het korps ter plaatse assistentie nodig had. "Nee, nee, dat is niet nodig". In principe kan dat niet, maar goed het is hun verhaal. Een wagen maar, maar Hank ga je er niet bijvragen, dat is vloeken in de kerk. De volgende morgen kreeg ik de krant in de brievenbus met een artikel over de brand, alleen de fundering was er nog. Ze sneden ook elkaars slangen los. Liep er een slang over hun grondgebied, dan werd die doorgesneden. Dat gebeurde eind jaren tachtig, het is een eind geleden, maar het gebeurde wel. Wij waren een regionale meldkamer en moesten zo snel mogelijk korpsen sturen. Maar je had ook burgemeesters voor wie hun grens heilig was. Ik kreeg een melding autobrand op de A27. Volgens onze kaartgegevens was Almkerk er veel sneller bij dan Dussen. De burgemeester van Dussen was het daar niet mee eens. Hij heeft het nagemeten. Ze zouden driehonderd meter op zijn grondgebied zijn, en dat kon niet. Liever iemand een kwartier later laten komen dan iemand anders op jouw grondgebied te laten blussen. Maar dat is allemaal verleden tijd, dit gebeurt niet meer. Wie het snelste is die wordt gestuurd. Maar het waren wel leuke dingen dat je vroeger ook de burgemeester moest bellen, liefst voordat je de brandweer alarmeerde Maar die burgemeester is het afgeleerd. Ik belde hem een keer voor een klein buitenbrandje en maakte dat veel erger dan dat het was. Dan hoor je hem smeken "moet jij de brandweer niet alarmeren?". Ook de ambulancemeldkamer deden wij en dan kreeg je ook allerlei rare dingen, buiten de normale hulpverlening. Wanneer een huisarts belde "mogen wij een ambulance?". dan was het eerste antwoord "ja alleen als wij die terug krijgen", dan was het even stil. Je krijgt van alles aan de lijn van ernstige zaken tot minder ernstige zaken. Je moet iedereen te woord staan. In de meldkamer moet je prioriteiten stellen. Dat is af en toe moeilijk. Als ik als centralist iets los moest laten terwijl ikzelf er meer aandacht aan wilde besteden, dan moest ik het toch loslaten voor andere prioriteiten. Je moet erop vertrouwen wat er in het veld speelt. Dat moet je leren, en dat leer je ook.
Het vreemdste dat ik ooit heb meegemaakt was een melding van een vrouw op een scootmobiel die het water was ingereden. Ze belde ïk zink steeds dieper". Spannend! "Waar bent u?". "Weet ik niet". Dan wordt het nog spannender. In die tijd waren we net begonnen met de traumaheli en die hing toevallig in de lucht. Ik heb die opgeroepen en aan de vrouw gevraagd. "Van waar bent u vertrokken?". Uit die en die woonplaats". "Wat zie u om u heen?". "Water, het water staat aan mijn kin". Ondertussen brandweerauto's en politieauto's ingeschakeld. Uiteindelijk hebben we de vrouw gevonden, met haar hoofd achterover kon ze nog net haar lippen met de GSM ervoor boven water houden. Dat zijn dingen die je nooit vergeet. Mensen die niet weten waar ze zijn. Tegenwoordig is dat gemakkelijker, telefoons kunnen worden uitgepeild, Bel je vanuit huis, dan weten we precies waar de aansluiting zit. Alleen met een melding vanaf een prepaid toestel blijft de vraag "Waar zit jij?".
Nog een verhaal uit de meldkamer, een trieste dit keer. Via 112 kwam een melding binnen van een vrouw die melde dat haar zoon bewusteloos was en haar man wilde de reanimatie starten. De centralist begeleidt haar via de telefoon met de reanimatie, collega centralist stuur de ambulance en de huisartsenpost aan om ter plaatse te gaan. Beide melden dat ze het huisnummer niet kunnen vinden. Centralist begeleidt de ambulance, met hulp van de meldster, naar het juiste adres. De jongen is later in het ziekenhuis overleden. Zijn moeder wilde enige tijd later weten of zij goed gehandeld had. Met de ouders van de jongen is een gesprek aangegaan en samen hebben zij de melding na geluisterd. Uit de opname blijkt dat de ouders goed gehandeld hebben. Op de vraag waarom het huisnummer niet gevonden kon worden, bleek na onderzoek dat in het stratensysteem twee straten verwisseld waren. Bron van dit euvel lag bij de gemeente die dit aanlevert. Dit werd besproken met de ouders. Op dat moment kreeg het gesprek een akelige wending. De vader van de jongen schrok hier enorm van. Hij werkte namelijk op die afdeling bij de gemeente die verantwoordelijk was voor de straatgegevens. Zo'n gesprek laat een enorm trauma achter die je eigenlijk niet had voorzien.
In de tijd dat je nog geen GSM had, had de gemeenten in het Land van Heusden en Altena het alarmnummer 1111. De oude toestellen waren puls toestellen. Op maandag leek het wel of alle toestellen werden schoongewassen. Er werd een zeem overheen gehaald en men had 1111 gebeld en kreeg ons aan de lijn. Soms wel zestig keer op zo'n dag. We maakten er een sport van wanneer we kinderen aan de lijn kregen om te vragen "Heb je een schaar?". en "Zie je dat krulsnoer?". Wanneer we dan een in gesprek toon kregen wisten we dat de poging was geslaagd. Andere keren vroegen we aan het kind om zijn moeder te roepen. "Nee, ik zit in bad". "Je moeder moet toch echt komen". "nee, ik zit in bad". uiteindelijk sples, sples,sples, hoor je ze uit het bad komen. "Wat mot je?". Ü spreekt met de brandweer, mevrouw, uw zoon heeft 1111 gebeld. Daarna zijn ze poeslief.
Ook heb ik gewerkt, vijfentwintig jaar, bij de vrijwillige brandweer in Terheijden. Dat was een dingetje, het heeft zeven jaar geduurd eer ik daarbij mocht. Ik was import, een vreemde, ik kwam niet door de ballotagecommissie. Tot dat ik met een Terheijdense trouwde, toen was ik geen vreemde meer, maar de man van Tonnie Vrolijk. Samen hebben wij drie prachtige dochters gekregen. Ik hoefde geen opleidingen meer te doen, dus daar hoefde niet in geïnvesteerd te worden. Het werk bij de brandweer in Terheijden was veldwerk. Je maakt heel veel mee. Terheijden is een post die heel veel hulpverlening heeft gedaan. Meer ongelukken op de snelwegen dan brand. Brand is wel het meest dynamische, het meest risicovolle. Daar wordt veel op getraind, om de brandweerlieden op de gevaren te wijzen. We zijn in de loop van de decennia's toch veel mensen in het land kwijt geraakt, door dingen verkeerd in te schatten en de veiligheid niet in acht te nemen. Het is vooral bij het nablussen dat daar de meeste slachtoffers vielen. Dan is de focus en adrenaline weg en wordt de veiligheid uit het oog verloren waardoor de meeste ongelukken gebeuren. Op onze post gelukkig niet mee van doen gehad. Er zijn toch wel collega's in het land daardoor gewond geraakt of overleden. Daar moet je spits op zijn. Ook als team, hoe ga je dat als team aan. Vroeger werd dat weggedrukt, er werd niet over gepraat. Alle trauma's die ontstonden werden vaak verzwegen. Tegenwoordig wordt je beter opgevangen, als groep hou je elkaar in de gaten. Er is altijd wel een kans dat een druppel de emmer doet overlopen. Het zit altijd wel eens tegen, tegen is een moeilijk woord, maar je kan er mee omgaan. Als hulpverlener ben je bezig en dat is een voordeel. Als je bezig bent met hulp verlenen is het niet zo dat je machteloos staat. Het is moeilijk voor iedereen die aan de zijkant staat, die neemt alleen de film op. Daarom zeggen we ook tegen brandweerlieden die geen rol hebben "Ga naar de wagen en blijf uit beeld". Geen ramptoerisme, ook niet bij brandweerlieden. Dit om te voorkomen dat je dingen op ga slaan die niet nodig zijn. Vroeger werd er vaak achter de wagen aangereden of gefietst wanneer er uitgerukt moest worden. Soms stond je dan bij een brand met dertig brandweerlieden en een leidinggevende. Dat is verleden tijd, tegenwoordig ga je met zes personen, de rest blijft binnen. De eenheden zijn tegenwoordig zo goed uitgerust dat je met zes personen de klus aan kan, en lukt dat niet dan moet je roepen. Is de indicatie van de melding zo erg, dan besluit de meldkamer zelf om meer te sturen. Het is een andere wereld geworden. Kijk je nu naar vrijwillige brandweerlieden, ze doen niet onder voor beroeps, ze hebben dezelfde opleiding, niks meer en niks minder.
En dan het laatste stukje van mijn werkzame leven, brandonderzoek. Ik dacht dat ik alles wist, maar er ging een nieuwe wereld voor mij open. Ik had het jaren eerder moeten doen. Een hele dynamische wereld met mooie maar ook trieste momenten. Daar waar je vroeger als brandweerman klaar was, dan pakte je je wagen in en dan ging je weg. Als brandonderzoeker blijf je ter plaatse. Dan sta je in je eentje, soms samen met mensen die reddeloos zijn en opgevangen moeten worden. Maar zolang de opvang er niet is ben jij in je eentje bij het incident en probeer het verhaal te bespreken wat er is gebeurd. Een heel andere wereld dan ik gewend was, een dankbare wereld. De brandweer onderzoekt eigenlijk om van incidenten te leren. Vanaf de tweede wereldoorlog is de brandweer in ontwikkeling gekomen tot de jaren tachtig. Vroeger vroegen we ons nooit af "waarom doen we het?". Je ging er naar toe, ging er met volle charge in, was er een binnenbrand dan ging je naar binnen. Vanaf de jaren zeventig waren wij wereldwijd bekend als brandweer die een binnen aanval deed. We hadden hoge druk in de wagen, we konden gelijk naar binnen door stampen. "Waarom doe je dat?". Die vraag werd nooit gesteld. Daarom waren er in de jaren zeventig en tachtig zoveel slachtoffers bij de brandweer ontstaan. Omdat we als een blinde kip naar binnen gingen, bedrijfspanden, woningen. Nu vragen we ons af wat de doelstelling is van de inzet. Daar zijn we eind jaren tachtig mee begonnen en de hele zaak ging om. Bijvoorbeeld in de Punt, Gelderland, was een loods met boten in brand. Daar was een team brandweerlieden naar binnen gegaan, er was volledig zicht, het was gewoon helder, ze konden alles zien. Ze zijn met vier man naar binnen gelopen. In een tijdstip van twee minuten is de brand over hen heen geslagen en waren ze ingesloten. Uiteindelijk zijn ze ook alle vier overleden. Dan rijst de vraag waarom ben je naar binnengegaan, waarom wordt de inzet gedaan. Tegenwoordig is het een stuk veiliger. Is het een redding, dan mag je de grenzen verleggen. Is het geen redding dan moet je een stap terug doen en ga je twee keer je afvragen of je naar binnen gaat. En dan doe je dat op een veilige manier, niet als een blinde kip. Daar is echt een hele wereld in veranderd en die verandert nog steeds.
Ik zeg nu iets geks, maar de brandweer is altijd te laat in relatie tot woningbranden. Woningen zijn goed nu geïsoleerd, ze zijn niet tochtig. Daardoor krijg je, als er een brand ontstaat, veel rookontwikkeling. Vluchten wordt moeilijk bij een huis dat stijf onder de rook staat, je hebt drie minuten overlevingstijd. Wij hebben zes minuten nodig om bij jou te komen. In principe is er in die korte tijd veel gebeurd. Vroeger waren huizen tochtig. Dus kon je het langer volhouden. Als je laag naar de grond gaat heb je langer zuurstof. Dan konden we wel op tijd zijn. Dus de zelfredzaamheid moet groeien en daar wordt veel op in gezet. Weet je weg naar buiten, rookdetectie, rookmelders. Want wij zijn, als het mis gaat, te laat. Het is raar dat in gebouwen vluchtroute bordjes hoog hangen terwijl mensen zich laag moeten houden i.v.m. de rook. In de scheepvaart doen ze dat wel. Daar hebben ze laag bij de grond fluorescerende stroken, dat je weet als je gaat bukken dat je toch nog de uitgang kan halen. Die norm is voor woningen en panden nooit gewijzigd. Voor de bouw worden de normen wel gewijzigd. Vroeger was het altijd brandwerendheid nu wordt het rookwerendheid om een appartement rookvrij te houden zodat mensen overlevingskansen hebben.
Mijn brandweerleven was een mooi leven, altijd leuk, dankbaar werk, leuke organisaties, volop mogelijkheden, altijd dynamisch en nooit saai.
Jeroen Simons